Een Grieks tragedie, zoals ze bezaaid door de straten liggen, die kleine vriendelijke donsreusjes. Lindeboomnectar-tekorten, zeggen de geleerden, maar ik betwijfel dat. En niemand die het snapt. Mocht u er een dood in een bloem vinden is ie waarschijnlijk van mij. Want als ongediplomeerde lijkenschouwer c.q. grafdelver ga ik voor elke hommel door de knieën. Ik pak het voorzichtig op (een kluitje met stomheid geslagen mieren blijft cirkelen rond het aasplekje) en geef het ‘n knus grafje tussen de struiken. Sommigen leven nog en strekken met de dood hijgend in de nek een pootje naar mij uit. Reanimeren lukt niet meer. Deze noodlijdenden stop ik in een diepe bloemkelk waar ze in een bedje van stuifmeel en heerlijk geurende nectar de geest mogen geven: ook hommels hebben recht op hun laatste avondmaal.
De grootste is de koningin. Althans, zo noemen wij haar, want een koningin is ze bepaald niet. De bijenkoningin, ja dat is een echte vorstin, zo eentje uit een sprookje; ze werkt nooit, haar dag is geheel voor haar ingedeeld, ze wordt bediend door een stoet lakeien, ze wast zichzelf niet, voedt zichzelf niet, en laat haar kinderen door anderen verzorgen.
De hommelkoningin daarentegen is een enorme ploeteraar. Vrijwel 24 uur zwoegt ze onafgebroken voor haar gezin. Huisje bouwen, eitjes leggen, larven warmhouden, boodschappen doen, ‘t gezin verdedigen tegen vijandelijke indringers; alles in haar eentje. Tussendoor knuffelt ze haar kindjes met hartstochtelijke moederliefde en bewondert alles wat ze doen tijdens het opgroeien.
Steken doet ze vrijwel nooit. Zelfs als je de angel verdient (zoals ik, toen ik ze als kind met boterhamzakjes ving) zijn hommels geneigd tot vergeving en verzoening. Het zijn de dalai lama’s onder de insecten.
Op een dag had ik een onvergetelijke kennismaking. Na een lange, uitputtende wandeling plofte ik neer in ‘t gras in de schaduw van een groepje wilgen. Ik nam een slok water en juist op dat moment scheert een dik donsballetje dicht langs m’n gezicht. Duidelijk een hommelmoeder. Ik besteedde er geen aandacht aan. Toen kwam ze terug en bleef om mijn hoofd en buik cirkelen. Het gezoem werd luider en feller en haar vliegkunsten brutaler en dwingender. Ik herinnerde me nog goed als kind hoe afschuwelijk een hommelsteek voelde, maar toch dacht ik: ‘Moedertje toch, waarom zoveel kostbare energie aan mij verspillen? Bewaar het toch voor je kroost.’
Maar ze bleef klaaglijk om mij heen zoeven en op ‘t laatst bracht ze zo’n razende, door merg en been dringende kreet ten gehore, als een mens in diepe wanhoop, dat ik verschrikt opstond en wilde maken dat ik wegkwam. En toen gebeurde iets wat alles verklaarde en waar ik mij nog steeds diep voor schaam: de woedende mama schoot in de grond, precies op de plek waar ik met mijn lompe kont zat.
Mohammed Benzakour www.benzakour.nl |